Door Sanne Nagelhout
Uit de meest recente e-healthmonitor van het RIVM blijkt dat het gebruik van digitale zorg op alle fronten is gegroeid, met de coronacrisis als grote katalysator. Wel lopen de zorgverleners aan tegen de uiteenlopende digitale vaardigheden onder patiënten die het bemoeilijken om zaken te standaardiseren. Ook blijkt financiering nog steeds een struikelblok en wordt VWS andermaal gevraagd om te faciliteren en ondersteunen. Het grootste punt blijft echter adoptie en opschaling, iets wat andere jaren ook al het advies was. Ondanks dat wordt digitale zorg niet meer als ‘voor erbij’ gezien door het grootste gedeelte van de zorgverleners, maar inmiddels als volwaardig onderdeel van zorg.
E-healthmonitor 2.0
Nadat de laatste serie aan e-healthmonitors was verlopen (waaruit bleek dat veel van de doelstellingen niet zijn behaald), is er vorig jaar door VWS aan het RIVM gevraagd om een nieuwe monitor op te zetten. Eerder concludeerden wij al dat dit een complexe opdracht voor het RIVM lijkt te zijn, omdat aan het RIVM gevraagd is om in de monitor rekening te houden met de uiteenlopende doelstellingen van diverse partijen. Dit allemaal in één monitor bij elkaar brengen maakt de opdracht moelijker. Zo richt VWS zich op het opschalen van bestaande toepassingen terwijl de RVS juist is van mening dat de overheid zich met name bezig moet houden met het stimuleren van de lerende praktijk waarin digitale zorg stapje voor stapje kan worden ontwikkeld, in plaats van van tevoren een groot plan bedenken en dat uitvoeren. De Algemene Rekenkamer leunt meer naar VWS, en verwacht dat er operationele doelstellingen worden geformuleerd voor de opschaling van e-health, zowel in termen van ambitie als verantwoordelijkheid.
Uiteindelijk is dit samengekomen in de e-healthmonitor 2.0, waarin de volgende uitgangspunten worden meegenomen:
- De monitor bevat indicatoren die de transitie binnen de zorg op het gebied van e-health weerspiegelen en draagt bij aan het stimuleren van e-healthtoepassingen;
- Het maakt (regionale) verschillen inzichtelijk;
- Het meet niet alleen kwantitatief, maar geeft ook kwalitatieve verdieping m.b.t. e-healthimplementatie;
- Het is zoveel mogelijk gebaseerd op bestaande informatie.
Over de nieuwe meetbare en kwantificeerbare doelstellingen die de Rekenkamer wil, schrijft minister Kuipers in de begeleidende Kamerbrief (pdf) dat hij de aanbevelingen meeneemt van deze monitor, en in de eerste helft van 2022 hoopt de nieuwe doelstellingen te kunnen aanbieden.
Lerende evaluatie nodig om tot diepere inzichten te komen
Onlangs is de eerste e-healthmonitor (pdf) onder het nieuwe model uitgekomen waarin de kwantitatieve resultaten van de nulmeting uit 2021 zijn verwerkt. Er ontbreken echter nog redelijk wat gegevens om een volledig beeld te krijgen. Daarvoor is dan ook verdiepend onderzoek nodig, wat de aankomende jaren gedaan gaat worden middels een lerende evaluatie. Hierin wordt in de praktijk gekeken naar waar verandering nodig is en wat nodig is om structurele inbedding van e-health te bewerkstelligen. Ook zal verdiepend onderzoek worden gedaan naar onderwerpen waar meer inzicht nodig is in wat er achter de cijfers zit.
Uit het tweede deel van de monitor ‘Ervaringen uit het zorgveld’ (pdf) blijkt wederom dat de urgentie van het gebruik van e-health overduidelijk gevoeld wordt bij zorgverleners en bestuurders. De coronapandemie heeft daarbij zeker als katalysator gediend bij zorgverleners die eerder nog kritisch waren op het gebruik van digitale zorg. Ze moesten gaan improviseren en ‘gewoon gaan doen’ en inmiddels ontstaat het idee dat digitale zorg gewoon ‘zorg’ moet worden, waarbij ook in dit veld hybride werken het nieuwe normaal wordt. Soms is hierbij een retorische truc nodig, om het niet ‘tijdsbesparende digitale zorg’ te noemen maar ‘arbeid ondersteunende technologieën’.
Veel initiatieven, maar effectiviteit blijft achter
Toch is het nog vaak zoeken naar wat de beste en meeste effectieve manier is om e-health toe te passen op de werkvloer, zowel voor zorgverleners als patiënten. Dit betekent dat een idee als het maar bij de helft van de patiënten werkt niet direct afgeschoten moet worden, maar er juist gekeken dient te worden naar hoe je een digitale oplossing voor een specifieke groep werkbaar gaat maken – oftewel: differentiëren en maatwerk. Zo werd deze week nogmaals bevestigd dat een deel van de patiënten achterblijft bij het gebruik van digitale middelen, omdat ze de innovatie niet kunnen bijbenen vanwege beperkte digitale vaardigheden.
Innovatie wordt soms ook nog weleens gezien als ‘snijden in eigen vlees’. Zo komt uit de monitor naar voren dat zorgverleners merken dat de baten van innovatie niet bij de zorgverlener belanden, maar bij de zorgverzekeraar:
‘Als wij in overeenstemming met onze financiers een bepaalde evidence-based innovatie daadwerkelijk implementeren en daarmee dus de zorg die wij leveren efficiënter en goedkoper wordt… Dan zien we dat wat wij daarmee besparen niet naar ons terugvloeit, maar voor de zorgverzekeraar een besparing is. Wat wij willen zien is dat wij hiermee niet worden gekort op onze tarieven, maar dat wij dit geld weer kunnen inzetten om nog meer nieuwe initiatieven te realiseren.’
Het is echter niet zo dat er op het gebied van financiering helemaal niets gebeurt vanuit zorgverzekeraars. Dit blijkt wel uit het voorbeeld dat VGZ en het Maastricht UMC+ onlangs als eersten een overeenkomst hebben gesloten om het gebruik van een hartritme-app te financieren als onderdeel van de reguliere zorg. De NZa heeft hiervoor een facultatieve prestatie toegekend, wat het ook voor andere ziekenhuizen mogelijk maakt om dergelijke overeenkomsten te sluiten. Ook toetsten zorgverzekeraars sinds vorig jaar gezamenlijk digitale zorginnovaties in het Kenniscentrum Digitale Zorg.
Als laatste wordt er veel versnippering ervaren in overheidsinitiatieven, wat het lastig maakt om van dergelijke subsidies gebruik te maken. Er zou dus veel betere afstemming moeten zijn waarbij VWS een faciliterende rol zou moeten hebben.
Aanbevelingen
Op basis van bovenstaande komt het RIVM met de volgende aanbevelingen:
- Bestuurders moeten aan de slag met veranderingen op alle niveaus om de efficiënte en effectieve inzet van digitale zorg te borgen.
- Het vergroten van de kennis en vaardigheden van zorgverleners met betrekking tot de inzet en toepassing van digitale zorg lijkt cruciaal om de steeds positievere houding om te zetten naar daadwerkelijke (gedrags)veranderingen. Dit begint al tijdens de opleidingen, op alle niveaus. Ook wordt er her-, bij- en nascholing aanbevolen.
- Financieringsmodellen moeten vernieuwd blijven worden in lijn met de ontwikkelingen. Bekendheid en vindbaarheid van bestaande en toekomstige transformatieafspraken en vergoedingsstructuren zijn daarbij een punt van aandacht.
- VWS, belangengroepen voor patiënten en aanbieders van e-health hebben een belangrijke rol in het stimuleren van gebruik om bekendheid, verbetering in toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid te vergroten. Zorgverleners moeten op hun beurt het gebruik bij zorggebruikers stimuleren.
Al met al is het dus een positieve ontwikkeling dat nu ook de sceptische zorgverleners overstag lijken te gaan, ondanks dat het idee nog wel bestaat (en soms ook nog wel zo is) dat het iets is wat ‘erbij komt’ en dus nog extra tijd kost. Het belangrijkste is echter dat zorgorganisaties en overheid samen moeten optrekken om adoptie en opschaling te verwezenlijken. Of dit nu wel gaat lukken is de vraag; voorgaande jaren was dit immers ook het advies…
Bron: MedTech Nederland (MTN), Nederlandse Omroep Stichting (NOS), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Zorgvisie