Tijdens de coronacrisis heeft het digitale werken in alle sectoren, maar zeker in de zorg een vlucht genomen. In het begin van de crisis was vooral te zien dat het beeldbellen een boost kreeg, waarmee contact tussen zorgverlener en patiënt op afstand kon plaatsvinden. Het werken op afstand lijkt genoeg voordelen te hebben om te beklijven en een goede stap in de richting te zijn om zorg efficiënter te maken. Er klinken echter ook kritische geluiden die berichten over de mogelijke nadelige effecten ervan. Hoewel uit verschillende hoeken wordt gepleit om deze ‘digitale’ beweging vast te houden, zijn de meningen erover in het veld nog enigszins verdeeld. Een heikel punt blijft dat het huidige vergoedingssysteem (nog) niet ingericht is voor digitale zorg(handelingen). Wat moet er gebeuren om digitale zorg meer ingebed te krijgen in het dagelijkse zorgproces?

In deze coronaperiode heeft het digitale werken in de zorg noodgedwongen een boost gekregen. Zowel in de eerste lijn als in ziekenhuizen lijken – in het kader van voldoende afstand houden – videoconsulten niet meer weg te denken. Hoewel de meerderheid graag ook ná corona meer zou willen beeldbellen, bestaat er ook verdeeldheid over deze manier van werken. Het lijkt er dan ook op dat de inzet van beeldbellen iets terugloopt. Ondanks deze verdeeldheid onder zorgprofessionals pleiten verschillende koepelorganisaties zoals de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de Patiëntenfederatie ervoor om het digitale werken een structurele plek te geven binnen de zorg. Dit digitale werken beperkt zich niet enkel tot beeldbellen, maar ook het monitoren op afstand en efficiëntere gegevensuitwisseling vallen hieronder. De NZa heeft in september bekendgemaakt dat de tijdelijke verruimingen voor zorg op afstand (die per 1 maart zijn ingegaan) per 1 januari 2021 een structurele plek binnen de medisch-specialistische zorg krijgen.

Het is echter niet zo dat er de afgelopen jaren niet is geïnvesteerd om onder andere e-health en digitalisering in de zorg te stimuleren. De overheid heeft dit als één van de speerpunten in haar beleid omarmd en via verschillende regelingen getracht dit te faciliteren. Ook zorgverzekeraars proberen hierin verder initiatief te nemen.

Om inzicht te krijgen in wat er nodig is om digitale zorg structureel in te bedden, zijn onder andere de NZa en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) gevraagd om advies uit te brengen over hoe dit zou moeten, zowel nu als na de coronacrisis. Beide rapporten hebben elk een iets andere insteek, maar zijn op één belangrijk punt unaniem en zeer duidelijk: het huidige bekostigingssysteem is (nog) niet ingericht op deze vorm van zorg. Binnen de huidige systematiek is het mogelijk om fysieke zorg te registreren en te declareren, maar bijvoorbeeld beeldbellen nog niet. VWS heeft aangegeven om de separate registratie samen met de NZa en veldpartijen op een lastenarme manier (weinig registratielasten voor de partijen) te willen vormgeven.

 

Adviezen bekostiging Digitale Zorg NZa: De facultatieve prestatie: Het hybride karakter van deze prestatie biedt zorgaanbieders ruimte om digitale zorg op te schalen en te kunnen declareren. Ook ziet de NZa deze prestatie als een opmaat naar een domeinoversteigende prestatie. Het streven is om die per 1 januari 2021 in te voeren.De ‘normale’ zorgprestatie: Zorgprestaties worden normaliter overeenkomstig de Zorgverzekeringswet (Zvw) zoveel mogelijk functioneel omschreven. Overwogen kan worden om nieuwe activiteiten toe te voegen om de inzet van digitale zorg meer zichtbaar te maken. De videoconsulten die in coronatijd veelvuldig zijn uitgevoerd, zouden dan een aparte activiteit worden en apart gedeclareerd kunnen worden.Voor de transformatie naar digitale zorg adviseert de NZa tot slot nog dat de transformatiegelden in het kader van JZOJP hiervoor intensiever aangewend kunnen worden. RVS: De vereiste om zorg te declareren op basis van specifieke (fysieke) verrichtingen van zorgprofessionals, past niet bij het declareren van niet-fysieke digitale zorg.De ruimte die er in coronatijd was om digitale zorg te declareren moet blijven.Inzetten van de facultatieve prestatie voor het vergoeden van digitale zorg.
Daarnaast ziet de RVS een rol voor VWS en de NZa om deze transformatie samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders door te voeren.
Reactie VWS op deze plannen

In een reactie (pdf) op de betreffende rapporten laat VWS weten de adviezen van de NZa en RVS zoveel mogelijk op te pakken, maar schuift het het relevante gedeelde over het hoe en wat ten aanzien van bekostiging door naar de nog later dit jaar te verschijnen Contourennota. Wel laat het weten dat er samen met de NZa en ZiNL gekeken gaat worden hoe er een integrale, domeinoverstijgende facultatieve prestatie mogelijk gemaakt kan worden. Verder wil VWS de communicatiecampagnes van zorgverzekeraars versterken en verkennen hoe collectiviteiten en werkgevers een stimulerende rol kunnen gaan spelen.

Is de bekostiging pragmatisch in te regelen of heeft het meer voeten in de aarde?

Tijdens de coronacrisis hebben zorginstellingen en zorgverzekeraars vrij snel pragmatische afspraken gemaakt om deze zorg (voornamelijk beeldbellen) declarabel te maken voor zorginstellingen. Zo kon een digitaal consult gewoon als poliklinisch consult geregistreerd en gedeclareerd worden. Het lijkt er dus op dat het niet veel voeten in de aarde heeft om digitale zorg in de huidige bekostigingsstructuur te integreren.

Echter, het betrof in deze gevallen slechts vrij basale handelingen, die min of meer vergelijkbaar zijn met handelingen die toch al in het bekostigingssysteem waren opgenomen. Maar wanneer straks op allerlei andere manieren digitaal gewerkt gaat worden, zoals daadwerkelijk behandelen en monitoren op afstand, zullen er toch wijzigingen aangebracht moeten worden in het vergoedings- en bekostigingssysteem en het registratieve proces.

Tegenstrijdige adviezen

Onlangs is voor het eerst een zorghandeling beoordeeld door het Zorginstituut voor opname in het basispakket op een soortgelijke manier als waarop dit eerder alleen nog voor geneesmiddelen gebruikelijk was. Deze zorghandeling betreft het vervangen van de aortaklep middels een katheter (TAVI). Of dit een opmaat is naar hoe straks meerder zorghandelingen, waaronder digitale zorg, in het vergoedingssysteem zullen worden toegelaten is nog maar de vraag. De voorkeur die van zowel de NZa als de RVS in de rapporten doorsijpelt, is het inzetten van de facultatieve prestatie. Hiermee krijgen zorgprofessionals de ruimte om digitale zorg te declareren, zonder dat het systeem te veel hoeft te worden aangepast.

Toch is het op z’n minst opvallend dat de NZa in haar rapport ook in een van de oplossingsrichtingen de mogelijkheid lijkt te bieden om voor digitale zorg nieuwe activiteiten toe te voegen binnen de Zvw. Als dit leidt tot een procedure, zoals die omtrent geneesmiddelen en TAVI, is dit enigszins tegenstrijdig met zowel de strekking van de NZa zelf als die van de RVS. Beide partijen pleiten er namelijk voor om digitale zorgprestaties als domeinoverstijgend te bestempelen, maar deze manier van toelating heeft een puur medisch-specialistisch karakter. Daarbij lijkt deze optie ook nog eens tegenstrijdig met het doel van digitale innovatie in de zorg an sich. Digitale innovatie zou de zorg efficiënter, passend(er) en goedkoper moeten maken. Een stroperige, bureaucratische toelatingsprocedure past hier niet bij.

Wat nu?

De vraag is dan ook of het voorbeeld van de TAVI-procedure een voorbode is voor hoe de toelatingsprocedures er in de toekomst gaan uitzien. Of kiest men toch voor een alternatieve route? Hoe dan ook, het is een vraagstuk waar alle partijen – toezichthouders, zorgverzekeraars en zorginstellingen – bij betrokken moeten worden. Om digitale zorg, net als andere vormen van zorg, in te bedden in zowel het dagelijkse werken als ook het bekostigingssysteem, zullen er nog flinke stappen genomen moeten worden.